Je
zit te lezen op het terras voor je huis. Er loopt iemand over je graf. De lucht is inktzwart. Het is stil. Je houdt
je adem in en luistert gespannen. Je
hoort een laag, brommend geluid dat snel dichterbij komt. Het zit achter je. Je draait je om en kijkt naar het strand. Je
mond valt open. Uit de zee komt een muur
van water recht naar je toe. Je knieën knikken. Je hart slaat een paar tellen
over en haast zich dan om terug bij te benen. Weg, loop weg, schreeuwen je hersenen maar je kan je spieren
niet bewegen. De gedachten tuimelen door je brein. Naar de bovenverdieping
vluchten? Te gevaarlijk. In die
tsunamifilm zag je gebouwen als kaartenhuisjes in elkaar storten. In een boom
klimmen? Dat zou je nooit lukken.
‘Mama,’ hoor je een iel stemmetje. Je zoon staat naast je, zijn blik naar het strand gericht, zijn hand verstard in zijn beweging om je aan te tikken.
Een adrenalinekogel schiet door je lijf. Je pakt je zoon bij de hand en sleurt hem mee. ‘Lopen, zo snel je kan!’ schreeuw je hem toe en je rent in de richting van de duinen. Daar is het hoger én er staat een grote betonnen bunker van uit de oorlog. Als jullie daar op het dak kunnen klimmen…
Je zoon struikelt en zonder echt te stoppen, scharrel je hem vast en je gooit hem over je schouder. Zijn gejammer klinkt nu vlakbij je oor, maar wordt toch overstemd door het geraas achter je rug. Als een massa brullende racewagens in een te kleine ruimte hoor je het water terrein winnen. Je adem giert door je keel en je longen piepen en snakken naar adem. Was je maar gestopt met roken.
Je bent er bijna, nog zo’n
vijfhonderd meter, maar het lawaai achter je zwelt oorverdovend en je voelt
nattigheid. Je haalt het niet. Je zwenkt naar rechts. Daar is een volleybalnet.
Misschien kunnen jullie je aan die paal vastklemmen en wachten tot het voorbij
is.
De watermassa beukt in je zij en gooit je als een niemendal in het rond. Je zoon ontsnapt aan je greep en
je ziet hem naast je door het water tollen. Je tast naar zijn hand, voelt zijn
vingers, maar je raakt hem weer kwijt wanneer een strandstoel keihard tegen je
arm smakt. Water in je longen. Wanhopig
probeer je naar je zoon te zwemmen, maar de stroming is te sterk. Hij schiet steeds
verder bij je vandaan en knalt tegen de volleypaal. Zijn lichaam blijft even
hangen en wordt dan door de stroming weer meegenomen. Er gutst bloed uit zijn hoofd.
Stop.
Gedaan met visualiseren. Je bent terug in het hier en nu.
Hoe voel je je? Angstig? Bezwaard en gedesoriënteerd, verdrietig zelfs? Nochtans is er niets gebeurd - toch niet met jou of je zoon - en je hebt geen enkele inspanning geleverd. Je ligt hier nog steeds onbewegelijk in de zetel maar je ademt sneller en je hart klopt gejaagd.
Hoe voel je je? Angstig? Bezwaard en gedesoriënteerd, verdrietig zelfs? Nochtans is er niets gebeurd - toch niet met jou of je zoon - en je hebt geen enkele inspanning geleverd. Je ligt hier nog steeds onbewegelijk in de zetel maar je ademt sneller en je hart klopt gejaagd.
Als
je lichaam zo reageert door beangstigende beelden op te laden in je hoofd; zou
je dan in ’t vervolg niet beter over positieve gebeurtenissen nadenken?
Meeslepend verhaal. Getuigd van voortreffelijke schrijfkunst.
BeantwoordenVerwijderenAmai, dank je wel ;-)
Verwijderen