donderdag 15 oktober 2015

Sprookje over Esme


Er was eens een prinsesje, Esme genaamd. Ze was enig kind en woonde met haar vader en moeder in een groot paleis met verschillende kamers vol speelgoed. Haar vader, de koning, gaf haar alles wat haar hartje begeerde, behalve vrienden. Hij wou zijn dochter voor zichzelf houden. Esme mocht geen vriendjes op het paleis uitnodigen en ze mocht niet bij andere kinderen op bezoek gaan.

Haar moeder keek weinig naar haar om. Ze leek jaloers op de schoonheid van haar dochter en misgunde haar de aandacht van haar vader.
Als hij vijf minuutjes vrij had, bracht de koning tijd met haar door maar desondanks was Esme vaak alleen. Ze speelde elke dag in een andere kinderkamer : maandag in de boekenkamer, dinsdag in het knuffelhuis, woensdag in de poppenkamer, maar toch verveelde ze zich.
Daarom vond ze het wel fijn als haar vader met haar kwam spelen maar toch ook niet. Haar hart bonkte als ze zijn voetstappen in de gang hoorde en haar maag verkrampte. Ze deed haar best om te glimlachen als hij de speelkamer binnenkwam. Elke keer moest ze hem verwelkomen met een kus en zijn snor schuurde haar lippen. Elke keer ging hij in de grote stoel zitten en tilde hij haar op zijn schoot. Hij hield haar dicht tegen zich aan en vroeg wat ze wou spelen.
Zijn adem blies warm en vochtig in haar nek. Esme bedacht meestal een spelletje waarbij ze tegenover elkaar moesten zitten en dan was ze echt blij met zijn gezelschap. Als hij wegging, legde hij zijn handen op haar billen en tilde haar op zodat ze hem opnieuw een kus kon geven. Daarna was ze altijd een beetje misselijk.
Eén keer per jaar kwam Koning Paris van het naburige rijk met zijn gezin op bezoek. Esme trok streepjes in een schrift om de dagen af te tellen. Zijn vier zonen en één dochter  brachten heel wat leven in het kille paleis. Esme was een stil en verlegen meisje, niet gewend om met anderen te spelen, zeker niet met zo’n wilde bende als de koninklijke buurkinderen maar ze deed haar best om geen muurbloempje te zijn. Daar had ze het ganse jaar nog tijd voor.
Het leukste aan hun bezoek was dat Marion bij haar op de kamer logeerde. Tijdens hun gefluisterde, nachtelijke gesprekjes ging een heel nieuwe wereld voor Esme open. Marion ging naar school. Ze had vriendinnetjes die ze altijd mocht uitnodigen en die zelfs mochten blijven slapen. Ze zat soms wel eens op de schoot van haar vader maar nog vaker op die van haar moeder. Esme wou zo graag vragen of Marion ’s nachts ook bang was van de zachte tik op de deur maar eigenlijk was ze wel zeker van niet.
Toen ze elf was, weigerde ze na een logeerpartij op de schoot van haar vader te gaan zitten. Met bevende stem zei ze dat ze daar nu toch te oud voor geworden was; en dat Marion het raar vond. Haar vader keek haar vreemd aan maar zei niets. De stilte deed haar benen trillen. Toen lachte hij spottend en hij gaf haar gelijk. Hij kwam overdag nooit meer met haar spelen.
Toen ze twaalf was, deed ze haar slaapkamerdeur op slot. Ze trok de dekens over haar hoofd toen ze zijn voetstappen hoorde naderen. De klink bewoog en ze hield haar adem in. Bijna onmiddellijk vloog de deur krakend open toen haar vader er met zijn voet tegen trapte. Hij sleurde het deken weg en gaf haar een mep in haar gezicht, voor de eerste keer in haar leven. De volgende dag was de deur hersteld en de sleutel verdwenen.
Ze was vijftien toen ze in haar bed lag te huilen van spijt en angst omdat de logées de volgende dag terug naar huis gingen. Marion kroop bij haar in bed en trok haar troostend tegen zich aan.
‘Je kan me alles vertellen,’ zei ze. ‘Het zal ons geheim zijn.’
Met horten en stoten maar onstuitbaar als een vulkaanuitbarsting vertelde ze alles. Marion zei niet veel maar streelde haar zachtjes.
‘We vinden er wel iets op,’ beloofde ze.

Een lange, eenzame week na het bezoek landde er een uil op de vensterbank van Esme. Een sneeuwwitte uil met een korte snavel en lange wimpers. Zijn grote ogen keken haar strak aan. Esme zag een kokertje aan zijn poot hangen. Aarzelend stak ze haar hand uit en de uil tilde zijn poot op. Hij draaide zijn hoofd in een rare hoek om haar te kunnen blijven aankijken. Esme prutste het kokertje los. De uil scheen nog even te wachten maar vloog dan naar buiten.
Een brief van Marion! Esme voelde zich helemaal warm worden en verslond de letters als een dorstige in de woestijn. Marion schreef dat ze voortdurend aan Esme dacht en dat ze er voor zou zorgen haar zo snel mogelijk weg te halen.
De volgende week was er opnieuw een brief en de week daarna weer één. Nu was Esme voorbereid en ze had een antwoord klaargemaakt dat ze met veel gepruts in het kokertje stak. De uil bekeek haar strak, geduldig wachtend tot ze klaar was.
Voortaan schreven ze elkaar elke week hun belevenissen, angsten en verlangens; in het begin nog schroomvallig maar daarna was het net of ze hun dagboek aan elkaar lieten lezen. Het was het beste jaar uit Esme’s leven.
Toen ze zestien was, sprak haar moeder voor het eerst in jaren aan de ontbijttafel : ‘Kan je goed opschieten met de Paris-jongens? Want één van hen zal binnenkort je echtgenoot worden.’
Haar vader werd rood van woede. ‘Geen sprake van. Ze is nog een kind. Ze blijft hier zolang ik leef en daarmee uit.’
Esme keek hoopvol naar haar moeder maar die ontweek haar blik en zuchtte.
Nog nooit had Esme zo uitgekeken naar de komst van Marion en haar broers en ze was dan ook erg opgewonden toen het eindelijk zover was. De twee meisjes stonden even onwennig naar elkaar te kijken maar vlogen dan in elkaars armen. Esme trok Marion meteen mee naar een stil hoekje waar ze zonder praten gewoon dicht bij elkaar zaten.
’s Avonds kroop Marion als vanzelfsprekend bij Esme in bed en het was alsof Esme’s armen hier altijd op gewacht hadden. De volgende dag werden ze stralend en vol vertrouwen wakker. Koste wat kost moesten ze Esme hier weg krijgen.
Bellen blazen ‘Misschien kan mijn petemoei ons helpen?’ De kinderen van Paris kregen bij hun geboorte elk een fee als petemoei. Marion kon die van haar roepen door zeepbellen naar de maan te blazen.
Die avond, terwijl iedereen sliep, blies Marion grote bellen naar de hemel en het duurde niet lang of haar petemoei stond in de slaapkamer.
‘Ik kan één wens in vervulling laten gaan. Denk dus goed na wàt je wenst want daarna kan ik je niet meer helpen,’ zei petemoei. Marion en Esme keken elkaar aan en pakten elkaars hand vast.
‘Wij willen samen in hetzelfde huis wonen, ver weg van de vader van Esme.’
Petemoei zwaaide met haar handen en plots stond daar een klein flesje met een doorschijnende vloeistof.
‘Wacht tot de ochtend van je vertrek,’ zei petemoei. ‘Doe dan vier druppels in het drankje van elke ouder en je wens zal in vervulling gaan.’
Esme en Marion genoten van elke minuut dat ze samen waren maar toch kon de logeerpartij niet snel genoeg voorbijgaan en die laatste ochtend waren ze al wakker voor dag en dauw. Toen de keukenbediende het ontbijt naar de eetzaal bracht, deed Esme alsof ze viel. De bezorgde man zette zijn dienbord neer en hielp haar opstaan. Ondertussen goot Marion stiekem vier druppels van de tovervloeistof in elke kopje. De kinderen dronken melk dus ze wisten welke kopjes voor de ouders waren. Gespannen namen ze hun plaats aan de ontbijttafel in en wachtten af.
Er werd natuurlijk vooral gesproken over het nakende vertrek van de logées. De kopjes koffie waren bijna leeg maar er gebeurde niets. Esme was doodsbleek en keek smekend naar haar vriendin. Zonder nadenken flapte Marion er uit : ‘Kan Esme niet met ons meegaan?’
De stilte was oorverdovend. Toen reageerde Esme’s moeder :  ‘Dat is geen slecht idee. Het is hier zo eenzaam voor een jong meisje en bij jullie kan ze samen met Marion leren hoe ze een goede echtgenote kan worden. Natuurlijk alleen als jullie daarmee akkoord gaan.’  Ze keek vragend naar de ouders van Marion. Die hadden geen bezwaar en vonden het ook voor hun dochter nuttig om wat meer vrouwelijk gezelschap te hebben.
Alle hoofden draaiden in de richting van de koning. Esme hield haar adem in. Haar vader was vuurrood geworden, zijn ogen bliksemden, hij hapte naar adem maar kon geen woord uitbrengen.
Esme keek smekend naar haar moeder. Diens blik verzachtte en ze zei : ‘Dat is dan afgesproken. Ga maar gauw je koffers pakken.’

Minder dan een uur later zat Esme tussen Marion en diens jongste broer in de koets, op weg naar het naburige rijk. Met elke hoefslag leek ze te groeien en kon ze beter ademen. Ze keek geen enkele keer achterom. Met haar hand in die van Marion reden ze verder en verder en ze leefden nog lang en gelukkig.

2 opmerkingen: